Poëzie

Was ik een boek, je zou mijn rug strelen 
En de letters stelen uit elk blad.
Ik fileer mijn schoendoos vol herinneringen,
virussen die zich gedragen.
We overleggen de dag. Ik vraag hem waarin 
hij nog gelooft na zoveel dode jaren. Of plicht
De mannen in mij, met wie ik leef
en slaap, dragen oude namen.
Op mijn stoel, de stofjas die je droeg.
Ik steek mijn rechterarm in de mouw,
Zoals vrieskou mondjesmaat
in onze huizen kruipt
Zet de bakens uit. 
Omhels de okertint in je vergrijzen
Zaterdag heeft haar weer een hak gezet.
Hoe het afliep weet ze niet. Het hangt