2006 ARTIST IN RESIDENCE IN CALLOSA

Johan Clarysse werkte tijdens de maand april in een atelier van de Fundacion Cultural Knecht-Drenth in Callosa (Spanje), mede dank zij de steun van de Vlaamse Gemeenschap. Hij is nu bezig met een reeks tekeningen en schilderijen n.a.v. zijn ‘processie’-ervaringen aldaar. Hier vind je fragmenten uit zijn dagboek

DAGBOEKFRAGMENTEN

Verblijf in de Fundacion Knecht-Drenth in Callosa, april 2006

Callosa, woensdag 4 april

Callosa ligt tussen de hellingen van twee sierra’s, op enkele km van de kust. De zee en de bergen in een klap… Het oudste gedeelte waar zich de panden van de Fundacion Cultural bevinden en waar ik geacht wordt creatief bezig te zijn, is meteen ook het hoogste gedeelte met een labyrinth van steile en smalle straatjes.

Zoals vaak hier in het Zuiden van Spanje lijken de huizen hier nonchalant en pittoresk tegen de bergflanken aangestrooid, als door een toevallige voorbijganger.

Het is halfvijf in de namiddag. Ik laat de omgeving tot mij doordringen. Of beter, het is de omgeving die zich aan mij opdringt. Als iets onweerstaanbaars.

Een vijftal meter links van mij botst m’n blik op de ruige,stugge hellingen van de Sierra de Bernia, een gebergte met schrale bebossing. Het licht- en schaduwspel van de zon erop maakt zijn in zichzelfgekeerde aanwezigheid nog sterker aanwezig. Ik voel z’n volume naast mij, een levend driedimensionaal ding.

De bergen langs de andere kant, rechts van mij, zijn egaler en onscherp. Ze baden in een tegenlicht dat lichtjes paars kleurt.De lichte nevel die errond hangt geeft het gebergte iets mystieks. Niet voor niets noemt men de bergen in Aziatische culturen ‘godenwoningen’.

In de verte,het wazige marineblauw van de Middellandse Zee.

Pal voor mij, op nog geen honderd meter, wordt mijn blik onmiddellijk naar een punt gezogen: de fel in het zonlicht glimmende, Moorse koepel van de kerk. De koepel is bedekt met in hoofdzaak Pruisisch blauwe mozaieken. Zijn massieve en tegelijk sierlijke vorm beheerst het dorpsbeeld.

In zijn boek over de geschiedenis van de schoonheid (een echte aanrader) verwijst Umberto Eco naar een zekere Thomas Burnet, als hij het heeft over ‘het sublieme’ in de kunst. In zijn ‘Heilige beschouwing vqn de aardkloot’ beschrijft Burnet de ervaring van de bergen als iets wat ” de ziel tot God verheft, de schaduw van het oneindige oproept en diepe gedachten en hartstochten losmaakt”

Callosa, donderdag 5 april

Cees Nooteboom is, vermoed ik, in Vlaanderen een te weinig bekend schrijver. Zijn boek, een novelle eigenlijk, Mokusei, een liefdesverhaal , is een juweeltje (Mokusei staat voor een geurige, Japanse plant). Het klinkt wat banaal als ik zeg dat het gaat over de onvolkomendheid van de liefde en het leven. En dat tegen de achtergrond van het – voor het hoofdpersonnage Arnold Pessers – fascinerende Japan. Maar Nooteboom is een schrijver van stemmingen en suggereert deze op meesterlijke wijze in dit boekje.

Wat Nooteboom in zijn novelle doet, dat wil ik in m’n schilderijen. Schilderijen maken die iets weghebben van een Japanse haiku. Steeds draait het in haikus om vrij herkenbare en concrete beelden en metaforen ( vaak natuurobservaties), heel eenvoudig , complex gelaagd en met een sterke suggestieve kracht, althans voor hen die er voor ontvankelijk zijn. Via de taal komt als het ware de pathos achter de dingen te voorschijn.

Het onzichtbare zichtbaar maken, is het dat niet wat uiteindelijk elk goed schilderij tracht te belichamen ?

Callosa, zondag 9 april

Of ik hier al veel gewerkt en dus geschilderd heb? Ja, het hangt er maar vanaf wat je onder schilderen verstaat.

Elke dag probeer ik voldoende tijd in het atelier door te brengen, ook als Mia er is. Wat men inspiratie heet komt niet van een of andere geest boven ons (al blijft die gedachte hardnekkig leven), ze zit in ons. We dienen ze alleen vrij te maken, naar buiten te laten komen. Inspiratie wordt vrijgemaakt door veel bezig te zijn, door te werken, te zoeken, ontvankelijk te zijn voor het juiste moment, innerlijk te stralen als het lukt en dan in een stroom, een flow terecht te komen, te vloeken als het niet lukt.

Deze namiddag is het eerder vloeken. Ik doe het op de manier zoals m’n vader zaliger het mij soms voordeed als hij aan het klussen was in de garage : niet luidruchtig, maar toch voluit en met punch.

Hoe komt het dat kunstenaars zo vaak op een geëstethiseerde manier het lelijke, het vormloze, het schrikwekkende ( de duivel, de dood, lijden, een storm….) hebben weergegeven ?

Een antwoord vinden we bij Aristoteles in zijn “Poëtica”, als hij het heeft over de tragedie.

De Griekse tragedies, waarin huiveringwekkende gebeurtenissen worden verbeeld, moeten volgens Aristoteles bij de toeschouwer mededogen en ontzetting teweegbrengen, maar het belangrijkste is het louteringsproces dat erdoor op gang komt, het catharsiseffect. Op die manier “bevrijdt zich de toeschouwer van hartstochten die geen enkel genoegen verschaffen”

Granada, maandag 10 april

Deze week wordt een Andalusiche week, drie dagen Granada en drie dagen Cordoba in volle Semana Santa. Hoofddoel is mij onderdompelen in het processiegebeuren tijdens de Goede week, zo typysch voor de streek hier, en er documentatie en beeldmateriaal rond verzamelen. Een soort studiereis zeg maar met de bedoeling er een reeks tekeningen en of schilderijen rond te maken. Bizarre volksdevotie en tradities fascineren mij, precies omdat ze mij zo vreemd zijn. Die interesse past perfect ook in de ruimere thematiek waar ik de laatste jaren al schilderend mee bezig ben : menselijke drijfveren, verlangens, emoties en identiteitsvorming.

We hebben onze hotelovernachting op voorhand gereserveerd omdat de Semana Santa hoogseizoen is in Andalusia. Granada is de geboortestad van Frederic Garcia Lorca. Het is een parel, met op de achtergrond de sneeuwtoppen van de Sierra Nevada! Vanaf heden is het een concurrent van Venetië, de nummer 1 in mijn top tien van Europese steden.

Wie Granada zegt, zegt Alhambra. Vanuit onze hotelkamer( Lagunaz) hebben we een adembenemend zicht op dit meesterwerk van Arabische architectuur dat volgens mijn gids jaarlijks door miljoenen bezoekers wordt overspoeld en de stad telkens 200 miljoen euro oplevert.

Maar we houden van tegendraadsheid. We bezoeken het Alhambra niet, omwille van de enorme drukte en de wachtrijen enerzijds en gezien onze gemeenschappelijke onthaastingsdrang, in het bijzonder als we op reis gaan, anderzijds. Ik wil niet behoren tot de klasse toeristen die zoveel mogelijk wil zien op een zo kort mogelijk tijd en voorgeschreven bezienswaardigheden consumeert als hamburgers in een hamburgertent. Het Alhambra is dus voor een volgende reis in rustiger maanden want dat we terugkomen staat nu al vast. Omwille van dat Alhambra kan het niet bij een goedbedoeld voornemen blijven.

Tijd te over dus om rond te slenteren en te dwalen in de ongelooflijke doolhof van bochtige straatjes in de oude Arabische wijk Albaicin. Albacin, liggend tegen een heuvel boven de stad, dateert van de 11de eeuw en zou er nog uitzien zoals enkele honderden jaren geleden. Op zijn hoogtepunt , in de 13de en 14de eeuw, telde deze stad niet minder dan 26 moskeeën en 600.000 inwoners. Pas begin 1600 (!) werden de Arabieren hier definitief verdreven door de katholieke koningen.

De steegjes, trappen, fleurige patio´s, gezellige plaza´s met terrasjes en oude witte huizen geven deze wijk een unieke charme, waar ik voor val. Niet voor niets heeft de Unesco deze Arabische wijk als Werelderfgoed van de Mensheid geklasseerd.

Via onze hoteleigenaar Marco, een jonge, welwillende intellectueel die vrij goed Engels spreekt -een uitzonderlijk gegeven in Spanje – krijgen we enkele tips en inside informatie over de processies. Hijzelf is ermee opgegroeid, zijn moeder is er vol van. Zelf heeft hij een eerder haat-liefdeverhouding ermee, een attitude die ik meermaals zal herkennen in de loop van deze week.

De semama santa, die plaatsheeft in alle Andalusiche steden – naast Granada zijn dat ondermeer Cordoba en Sevilla – evoceert momenten uit het lijdensverhaal van Christus. Al vlug wordt duidelijk dat de onmiskenbare sfeer van boete en devotie die over deze week hangt, terzelfdertijd de allures van een indrukwekkend spektakel in zich draagt.

Marco raadt ons aan om vooral de start van een processie vanuit de thuiskerk mee te maken. Want dan is het drama en de emotie het hevigst, zegt hij niet vrij van enige ironie.

Een klein uur vooraf zijn we aanwezig op de plaza waar zich de santa Maria-kapel bevindt om een goede plaats te kunnen innemen.

Ik kom te weten dat de processies uitgaan van de verschillende broederschappen ( te vergelijken met onze parochies) die een stad rijk is. Die broederschappen dragen voor ons hilarisch aandoende namen als ‘Broeders van de Allerheidligste Christus der Remedies en Onze-Lieve-Vrouw der Angsten’ of ‘ Broederschap van de zeer heilige Maagd Maria in Eenzaamheid’ . Gans het jaar staat in het teken van de semama santa en wordt er gewerkt aan de kostuums en de versiering.

Ieder broederschap vertrekt van zijn thuiskerk en loopt in processie naar het stadscentrum, dat voor de gelegenheid is omgetoverd tot een enorm religieus theater. Naast de processie die wij hier meemaken, zijn er nog vier andere vandaag, telkens vertrekkend vanuit andere thuiskerken!

Het ritueel begint met een langdurig en uitbundig klokkenconcert.

Eenmaal de kerkpoort geopend zie ik boetelingen, de zgn. nazarenos, in witte gewaden en met een puntige kap op het hoofd, langzaam naar voor treden. Ze dragen kaarsen met zich mee of houden een overdadig versierde, zilveren staf in de hand. Sommigen houden een indrukwekkend houten kruis voor zich. Ze stappen op het ritme van meeslepende en weemoedig aandoende muziek, gespeeld door slaginstrumenten, kopers en blazers.

Een eerste hoogtepunt komt eraan wanneer de eerste ‘paso’ doorheen de kerkpoort moet worden geloodst. Een paso is een draagplatform met een beeld van de wenende madonna of de lijdende christus. Sommige van die pasos dateren uit de 16de of 17de eeuw en ze wegen van 4 tot 6 ton ! Ze zien en bombastisch en kitcherig uit, maar op zo’n consequente manier dat het indruk maakt. Het beeld van de wenende Maagd Maria, dat altijd het eerst komt, is omgeven door tientallen grote, brandende kaarsen en honderden zorgvuldig gecomponeerde witte rozen. Aan het weeral rijkelijk versierde kleed dat de madonna draagt is maandenlang geborduurd en gestikt.

De zijkanten van de paso zijn bedekt met doeken zodat de dragers van het platform onzichtbaar bljiven. Enkel de trage stap van hun voeten is nog net te zien. De dragers zijn stoere kerels tussen de 20 en de 40 met een soort tulband,die als bescherming moet dienen. Ze kwijten zich van hun taak met een combinatie van trots en triomfantelijkheid. Hoe zou je zelf zijn als je, zoals de meesten van hen, er rotsvast van overtuigd bent dat je god hemzelve aan het dragen bent.

Diegene die de hele ceremonie leidt, de capataz, scandeert statig en non-stop richtlijnen, hij zorgt ervoor dat de paso – want de dragers zien natuurlijk niets! – zonder stoten door de poort heenkomt. Een immense onderneming, indien je het gewicht van zo’n paso kent en zienderogen kunt vaststellen dat het echt wel om millimeterwerk gaat. Of, erger nog – zoals hier het geval was – dat de dragers zich op hun knieën moeten voortbewegen om onder de poort door te komen en een helling moeten trotseren !

Als de stunt gelukt is hoor je de opluching bij het massaal aanwezige publiek en klinkt er een luid applaus. Ook ik, de observator met camera in aanslag, krijg er kippevel bij. Je wordt gewoon meegezogen in dit hele geburen, tenzij je een standbeeld bent.

‘A ciello con Ella’ (naar de hemel met haar!) klinkt het, nadat de ceremoniemeester een paar rituele kloppen geeft op de wand van het platform als signaal dat de paso weer omhoog mag. ‘Vamos valientes’ (vooruit dapperen!), als ze de eerste stap vooruitzetten.

Als de beweging van de dragers mooi synchroon verloopt, volgt opnieuw applaus.

Achter de boetelingen volgt een lange rij vrouwen in typische klederdracht. Het zwart van hun kleed, de voiles, de stille ernst op hun gezicht, straalt rouw en verdriet uit. Allen dragen ze witte handschoenen met een rozenkrans erin geklemd.

Het ene moment gaat het er losjes aan toe, het andere moment zijn de emoties te snijden. Zuchten van opluchting, een traan die opwelt van de spanning, een vrouw die naar haar zakdoek grijpt, stiltemomenten, uitbundige momenten, publieke omhelzingen, gezangen, mannen,vrouwen en kinderen die de paso eventjes willen aanraken, aanmoedigingen voor de dragers…, het hoort er als vanzelfsprekend allemaal bij.

Na ongeveer een half uur verschijnt dan de tweede paso, ditmaal met het beeld van Christus aan het kruis. De muzikale pathos die hierme gepaard gaat zwelt aan en heeft iets hartverscheurends. Het gehele ritueel van daarstraks begint opnieuw… Drama is dit van het allerbeste soort.

Dit voor de eerste keer meemaken is inderdaad een ronduit beklijvende ervaring.

Ondanks alle folklore en spektakel kan je niet anders dan ook beroerd worden door de bizarre devotie, de overgave, de roes en de enorme verbondenheid die het onder de mensen losmaakt…

Granada, dinsdag 12 april

Alleen al het visuele spel van de puntige boetekappen in de processie gisteren, volledig in het wit, zorgt al voor een esthetische ervaring. Esthetisch, maar ook vervreemdend. De associaties met de Kukuxclan liggen zo voor de hand. Bovendien ontdoet zo’n gemaskerde kap je van je individualiteit, wat bij mij altijd een zekere huiver opwekt. Boetedoenig en extatische overgave, zo belangrijk in religieuze tradities en cultus, zijn per definitie ont-individualiserend.

En is het niet diezelfde ontindividualisering die kuddegeest, sociale controle en intolerantie tegenover andersdenkenden mogelijk en aannemelijk maakt ?

Zelfs Hegel beweerde destijds dat oorlog ook iets nuttig had omdat het individu op die manier z’n particulariteit kon overstijgen en zich overgeven aan een groter geheel ( met name de Pruissiche staat die Hegel in zijn tijd als een manifestatie van de Rede beschouwde).

Geef mij dan maar het ’tragische’ individualisme van Nietzsche. Filosofisch gezien ben ik een overtuigd ‘individualist’.

Uit mijn beschrijving van gisteren spreekt, hoop ik toch, vooral verwondering en respect voor het rituele gebeuren van de processies.

Anderzijds kan ik, Freud en Feuerbach indachtig, die processies evenzeer en zonder veel moeite zien als een georchestreerde vorm van collectieve hypnose of zelfs hysterie.

Enige kritische zin, laat staan protest van kunstenaars of intellectuelen tegen dit soort religieuze uitingen lijkt echter zo goed als onbestaande. Ik kan mij niet indenken dat zoiets in een land als Frankrijk bv. ook het geval zou zijn.

Volgens Marco heeft deze welwillendheid z’n oorsprong in het feit dat de processies geankerd zijn in authentieke volkse tradities en vooral : omdat ze losstaan van de kerkinstituties. Als zodanig heeft de officiële kerk niets te maken met de organisatie van de semana santa-feesten, benadrukt hij, het komt van de mensen zelf.

Granada, woensdag, 13 april

9u30, ontbijt op het dakterras van het hotel met zicht op de stad en het Alhambra. Zalig.

Kort gesprek met een Franse Algerijn en z’n vriedin, die in Parijs wonen. De man blijkt in het bijzonder geïnteresseerd te zijn in de relatie tussen architectuur en water. Volgens hem waren de Arabieren meesters in hun dagelijkse omgang met water. Ze ontwierpen ingenieuze irrigatiesystemen en water als verfrissend element is overal aanwezig in hun bouwkunst en op een andere mamier dan in onze westerse traditie. Bij westerse fonteinen staat de verticaliteit voorop en het bruisende, zeg maar. Dit staat haaks op de rust en de horizontaliteit in de Arabische cultuur : een wateroppervlak dat schijnbaar stilstaat, toch voortdurend in beweging is en net niet over de rand stroomt (zie ook de patio’s in Cordoba). Het klinkt vrij aannemelijk en logisch maar zo had ik het nog niet bekeken.

Deze namiddag bezoek aan de Cappilla Real (naast de kathedraal). Deze koninklijke kapel in gotische stijl werd gebouwd als grafkapel voor de katholieke koningen met o.m. de graven van Johanna de Waanzinnige (moeder van Keizer Karel!) en haar echtgenoot Filips de Schone. Gelukkig hadden wij nog geschiedenisles in onze humanioratijd.

Ik ben geschokt bij het zien van het reuzegrote en overigens prachtig retabel vlak achter het hoofdaltaar van de kapel. Het retabel bestaat uit een zestiental geschilderde taferelen en leest als een horrorfilm. Het stelt de val van Granada en de massale bekering van de Moren voor in een bijzonder realistische stijl. Bekering onder dwang wel te verstaan. Als je je niet bekeerde werd je onthoofd, levend gekookt en nog van dat fraais.

Ik kan me moeilijk voorstellen dat een priester hier de mis celebreert, terwijl je als gelovige deze gruwelijke taferelen van triomferend christendom en bijhorende wreedheid moet aanschouwen.

En dan nog een verassing. Palend aan de sacristie is er een klein museum. Naast werk van Boticelli en andere, minder bekende goden zien wij er pareltjes van Vlaamse meesters, allemaal werken uit de private collecie van de koningin. Smaak had ze dus wel. Vooral schilderijen uit de 15de eeuw, een Groeninghemuseum in ’t klein met als toppers een enigmatisch portret in warme kleuren van Dirk Bouts, de Kruisafneming van Memling en een gevoelig werkje van Rogier vander Weyden.

Als schilder met zo’n schilderkunstige historische erfenis leven is zowel een zegen als een doem. Een geschenk uit de hemel om dat hier te mogen aanschouwen.

Cordoba, donderdag 14 april

Tijdens de processie worden prentjes uitgedeeld met een afbeelding van de wenende madonna. Ik zie hoe een stoere bink met piercings het dankbaar in ontvangst neemt en koestert. Een punker met hanekam een tiental meter verder doet hetzelfde. Ik zie de verstilling en de eerbied op z’n gezicht wanneer hij het Mariaprentje zorgvuldig in z’n portefeuille stopt. Het lijkt een paradox, die vreemd aandoet, maar hier niet.

Clausgedicht van de week (ook een beetje bedoeld als tegenkracht). Ik citeer vier verzen uit het gedicht Kwartet 132. Ik ken ze ondertussen uit het hoofd, zo prachtig en typisch Clausiaans vind ik ze :

Wat ben ik tussen mond en aars ?
Een zwelling, geloof ik, die uit haar schoot viel
en nu rolt naar een gat in de grond
en nog wat natrapt in de damp van het versgemaaide gras.

Cordoba, vrijdag 15 april

Wie Granada zegt, zegt Alhambra, wie Cordoba zegt, zegt Mezquita. De Mezquita is een van de grootste moskeeën ter wereld en wordt beschouwd als het belangrijkste islamitische monument in het Westen. Het is even wennen aan de donkerte in het begin als we dit reusachtige gebouw binnentreden. Algauw echter wordt ons netvlies betoverd door een woud van zuilen dat uniek zou zijn in de geschiedenis van de architectuur. 864 zuilen in marmer zijn het, allemaal verschillend, uitgepuurd en in een rijke variatie van tinten. De ganse gebedsruimte is een subtiel spel van zachte lichtbronnen en schaduwen, iets wat ik pas na een tijdje ronddwalen echt in mij opneem.

Wat de Mezquita echter buitengewoon bijzonder en tot een hallucinante ervaring maakt is de bouw van een kathedraal temidden van de moskee door een zekere Karel V ! Dat zijn moeder Johanna de Waanzinnige heette en dat hij later enige spijt betuigde over deze beslissing (beslissing onder druk van zijn kardinalen) is geen excuus : dit tart alle verbeelding. Hoe langer je erdoor wandelt, hoe manifester het wordt…

Na bijna 4 uur rondwandelen, kijken, wegdromen en opnieuw kijken zijn we verzadigd. Tijd voor een café con lace op een terrasje.

Na wat gezoek weliswaar ontdek ik dat er wel degelijk een heleboel documenten en boeken bestaan over de semana santa. Er bestaan zelfs heelder encyclopedieën enkel over dit onderwerp! Uiteindelijk koop ik het unieke boek “Pasion e luz in Cordoba”. Het boek is uitgegeven door een niet-commerciële Corduaanse Stichting. Het bevat mooie afbeeldingen en talrijke linken met de historische schilderkunst rond de thematiek van het lijdensverhaal. En dat er nogal wat geleden wordt in het christendom heb ik deze week al meermaals bevestigd gezien.

Hongerig als ik ben naar beelden, schaf ik mij ook een video over de processies in Sevilla aan. Achteraf bleek dit een minder goeie beslissing : teveel gericht op de toerist en op de buitenkant. Mijn interesse gaat vooral naar de dingen in de marge van de processie, de achterkant van het gebeuren, de emoties en de innerlijke drive erachter, iets waar de cameraman in kwestie maar heel sporadisch op focust.

In de Joodse wijk stoot ik tweemaal op een beeld van een zekere Maimonedes, een Joods Andalusisch filosoof. Selectieve waarneming natuurlijk.

Als filosoof probeert hij de visie van de Thora te integreren met de visie van Aristoteles en zette hij een stempel op het geestelijke leven van zijn stad. Hij schreef ook “een gids voor verdoolden”. Schumacher schreef zo’n dertig jaar terug een voor mij prikkelend boekje met precies dezelfde titel, hetgeen erop wijst dat verdoold zijn van alle tijden is.

Wist je trouwens dat de beroemde Romeinse filosoof Seneca, de man van het stoïcisme, ook afkomstig was uit Cordoba?

Toevallig (?) lees ik een boek met de titel : “van apatheia tot hefitige liefde”, waarin Seneca als referentiefiguur naar voor geschoven wordt. Het boek is een filosofische verkenning van het thema emoties en passies. Een aanrader, zeker voor hen die interesse hebben in zowel psychologie als filosofie. Boeiend is dat er doorheen het boek voortdurend verbanden worden gelegd tussen met name Seneca en figuren als Epicurus, Epictetus, Spinoza, Nietzsche tot en met de huidige neurowetenschappen. Een aantal basisinzichten uit de psychotherape, in het bijzonder de cognitieve therapie, lijken zo geplukt uit de geschriften van voornoemde denkers. ”

“Ik denk, dus ik voel” is de thesis waar alles rond draait. Denken mag hier niet te Cartesiaans opgevat worden. Het gaat niet enkel om het bewuste, rationele denken, het omvat alles wat er – bewust en vooral ook onbewust – door iemands hoofd schiet en dat is veel : verwachtingen, herinneringen, aannames, inschattingen enz.

Het innerlijk conflict dat we allemaal kennen tussen wat ons hart zegt en wat ons verstand zegt, is in dat opzicht eigenlijk geen botsing tussen denken en voelen, maar tussen twee gedachten of overtuigingen. De tijdelijk sterkste gedachte wint dan (en het daarbijhorende gevoel). Niet denken versus emoties, maar denken versus denken is dus het strijdtoneel !

Cordoba, zaterdag 16 april

Het nastreven van gelijkmoedigheid, innerlijk evenwicht, rust, het klinkt aantrekkelijk. Toch blijf ik met de vraag zitten of de prijs van de remedie niet hoger is dan de prijs van de kwaal. Het doet me denken aan een uitspraak uit Nietzsches Zarathustra : ” een mens moet chaos in zichzelf hebben, wil hij het leven schenken aan een dansende ster.” Als Shakespeare, Mahler en Picasso innerlijk evenwicht hadden gevonden, zouden ze dan ook Hamlet, de 5de symfonie en Guernica hebben geschreven of geschilderd?

Werkt het teveel streven naar innerlijke rust niet levensontkennend ook?

Mijn voorlopig besluit is dat ik die innerlijke rust wil voorbehouden voor op m’n zeventigste -zittend onder een appelboom – in plaats van er nu al een levensdoel van te maken.

We bezoeken Medinat Azahara, 8km van Cordoba. Het gaat om de ruïnes van een stad, gesticht in de 10de eeuw door enen Abd Al-Rahman III. We zien resten van tuinen, paleizen, administratiegebouwen, woningen, een moskee. Het best bewaarde gebouw was het paleis van de kalief. Het omvat een prachtige reeks hoefijzerbogen, ondersteund door roze en zwarte marmeren zuilen. Alle muren zijn bedekt met bladeren en plantenmotieven in stucwerk. Fenomenaal wat daar aan energie en métier in steekt. Net als in de Mezquita gaan macht en esthetiek ook hier een perfecte symbiose aan.

Naast de esthetiek van dit paleis fascineren mij echter vooral de ruïnes an sich.

De ‘poëtica van de ruines’ lijkt wel een constante in mijn reizen, vooral in Italië, maar zeker ook in Cambodja toen ik er de Angkortempels kon zien en ervaren.

Wat is het precies dat mij zo raakt in ruïnes? Wat zet de mechaniek van de ontroering in gang, zoals Kopland dat noemt, waardoor er iets losspringt zoals bij een sleutel die in een slot past? Niet zozeer de archeologische waarde; de vele bordjes met al de gissingen over de oorspronkelijke vorm, indelingen en functies van de gebouwen vind ik zelfs vaak irritant. Nee, ruïnes raken me omwille van hun incompleetheid, vanwege de tand des tijds die er gretig zijn sporen heeft achtergelaten, vanwege het onkruid, de mossen, de scheuren…

Flamenco was voor mij relatief onbekend terrein. Op de radio hoor je het nauwelijks, alhoewel Wannes Vandevelde, pleitbezorger van de flamencomuziek in Vlaanderen, m’n interesse al had weten te prikkelen.

Flamenco is misschien wel de meest zuivere uiting van wat de Andalusische ziel bevat aan pijn, liefde, hoop. Historisch gezien zijn het vooral de Andalusische zigeuners die de flamenco begin 19de eeuw in Spanje hebben geïntroduceerd . Voortdurend verjaagd en vernederd door hun omgeving, zongen ze flamenco om hun leed te verzachten.

Op advies van een kenner, die we in een flamencowinkeltje ontmoetten, maken we in Huerto del Loro, een kleine, lokale bar, voor zes euro een schitterende performance mee : drie vrouwen en een gitarist die de ziel uit hun lijf zingen, springen, dansen.

Een van de drie dames, een zangeres met een stem als een aardbeving, stuurt het ganse gebeuren. Als ze zingt, wordt ze begeleid door ritmisch handgeklap en korte aanmoedigende of opzwepende zinnetjes van de twee andere vrouwen.

De twee danseressen zijn eveneens verbluffend : kracht, passie, beheersing en elegantie in één act de présence. De jonge gitarist met twinkelende oogjes en licht open mond heeft er heel zichtbaar plezier in. Z’n gitaarspel is virtuoos maar ook meer dan dat. Virtuositeit kan nogal eens ontaarden in overstatement of gladheid en dus vervelend worden. Op dat punt is het niet anders in de muziek dan in de beeldende kunst. Hier is dit allerminst het geval. Zelden zo een intensiteit en bezieling meegemaakt tijdens een optreden.

Die heel aparte vonk tussen de flamenco-artiest en het publiek heet men hier “duende”. Het staat dicht bij de ‘saudade’ van de Portugese fado vermoed ik. Maar als zodanig bestaat er geen Nederlands equivalent voor. In mijn aanvoelen kun je het best omschrijven als een mengeling van trots, vurige melancholie en levenskracht. Dat is het waar flamenco-artiesten voor staan.

Cordoba, zondag 17 april

Ook Cordoba heeft z’n Museum voor Schone Kunsten, gratis toegankelijk voor burgers van de EU. Niet echt een must. Daarnaast bevindt zich het museum van Julio Romero de Torres, een schilder van het begin van de 20ste eeuw, vrij bekend in de regio. Z’n mooie, 16de eeuwse en als museum ingerichte huis hangt vol schilderijen van (vooral Corduaanse) vrouwen met duistere blik en erotische uitstraling. Een paar sterke werken, dat wel, o.a. een Salomé-schilderij en enkele mysterieuze portretten. Die man kon inderdaad schilderen. Maar vakmanschap en/of virtuositeit leiden niet steeds tot interessante kunst. Het cliché ligt vaak op de loer en dat is jammer. “Less is more” zou in dit museum zeker van toepassing zijn.

Het brengt mij op een vraag waar ik de laatste tijd zelf veel mee bezig ben en weleens van wakker lig. In m’n schilderijen kies ik voor direct sprekende en verleidelijke beelden die ik terzelfdertijd problematiseer door de wijze van schilderen en door de op het beeld aangebrachte tekst.

Ik beweeg mij graag in dat spanningsveld tussen verleiden en verwarren, tussen herkenning en frictie, ervan uitgaand dat de twee extremen oninteressante kunst opleveren. Het komt er op aan op een heldere manier raadselachtig te zijn!

Een van de vragen waar ik mee worstel is dan ook : hoe ver moet je gaan met die verleiding, hoe ver mag je gaan om de toeschouwer te verleiden en in het beeld te trekken ? En wat gebeurt er dan als je de toeschouwer eenmaal binnen hebt? Wat hebben mijn schilderijen de toeschouwer nog voor interessants te vertellen voorbij het beeld? Hebben ze iets te zeggen dat de anecdotiek van het ‘verhaal’ of het louter bezig zijn met het vormelijke overstijgt? Voor een schilder zijn dit serieuze vragen.

Schilderen is natuurlijk altijd het scheppen van een illusie maar dat wordt gevaarlijk of ronduit oninteressant als het imponeren wordt. Je vindt dat bv. vaak terug bij de klassieke, 17de-eeuwse Hollandse stillevens. Je ziet een vaas in glas en daarin dan het hele interieur weerspiegeld, zodat je denkt : die kan héél goed schilderen maar de vraag is : wat wil hij ermee ?

Ik wil in ieder geval meer. Door ‘verleidelijke’ schilderijen te maken, hoop ik de toeschouwer te pakken. Eenmaal opgesloten in dat beeld wil ik dat hij zich afvraagt : is het eigenlijk wel zo mooi ? Ik hoop dat er een soort ver-still-ing groeit, dat hij gaat verwijlen in dat schilderij waardoor hij bv. ook de melancholie gaat zien die in dat werk schuilt. Hij ziet iets dat eigenlijk onzichtbaar is, maar dat hij wel kan voelen. Dat is essentieel voor een goed werk. Dat is de reden waarom schilderkunst ons al honderden jaren fascineert en blijft fascineren.

Dat zoiets vaak koorddansen is en dus een onderneming waardoor je als schilder vrij kwetsbaar wordt, neem ik erbij. Wie zei ook weer dat alles van waarde weerloos is ?

Callosa, maandag 17 april

Reizen is voor zowel Mia als ik ook boeken lezen en op terrasjes zitten. Mia leest het boekje over Nietzsche in de De Morgen-reeks.

Als de naam Nietzsche valt komt er meestal een stortvlaag van indrukken,gedachten, associaties en gevoelens over me heen.

Nietzsche is een baanbreker, een wegbereider, hij heeft iets profetisch. Krasse uitspraken zijn hem niet vreemd en niet voor niets wordt hij de filosoof met de hamer genoemd.

Ongetwijfeld is hij één van de meest invloedrijke denkers van de moderne tijd.

Nietzsche was allesbehalve een systeembouwer zoals Kant of Hegel. Integendeel, hij is eerder een ‘literair’ filosoof, die kiest voor het fragmentaire, voor het aforisme, voor de pathos van het leven, voor de aarde en de chaos. Ik hou van Nietzsche omdat ik hem ‘een slecht filosoof’ vind.

Als ‘dichter’ vind ik hem te bombastisch, te belerend. En al schrijft hij bij momenten heel scherpzinnig, als ‘filosoof’ vind ik hem te onhelder, te weinig coherent, teveel vol tegenspraken, en daarom ook gemakkelijk te misbruiken.

Toch is hij voor mij een extreem boeiende figuur. Veel kunstenaars en schrijvers zijn op één of andere manier schatplichtig aan hem. Zijn filosofie is een ethisch-esthetisch appel aan de mens om zichzelf te overstijgen en tot het uiterste van zijn mogelijkheden te gaan. Anderzijds is zijn denken een voortdurende ontmaskeringsactiviteit : waarheid, moraal, religie zijn een illusie, een leugen, een subjectieve strategie om een op zich chaotische en dus onleefbare werkelijkheid vertrouwd en hanteerbaar te maken. Het objectief en belangeloos doorgronden van de dingen is een mythe volgens Nietzsche.

Centraal daarbij is zijn concept van de machtwil, los van elke morele betekenis, een soort diepere drijfveer die de natuur en alle leven vormgeeft. En dat is het ook wat volhens hem ons streven naar zgn.objectieve kennis stuurt.

Nietzsches wereldbeeld draagt iets tragisch en hard in zich. De Martelaere formuleert het zo : “Hij lijkt de voorkeur te geven aan een onleefbare ‘waarheid’ boven een leefbaar compromis.”

Het lijkt er sterk op dat zijn Uebermensch-ideaal de mens lijkt aan te sporen om zijn menszijn te overstijgen in een soort hogere bestaansorde. Maar paradoxaal genoeg klinkt dit dan weer heel moralistisch en zelfs ‘religieus’.

Hoe dan ook, Nietzsche is erin geslaagd mijn wereld als adolescent op zijn kop te zetten. Hij is erin geslaagd de zekerheden die ik na een eerste puberteitscrisis had opgebouwd grondig door elkaar te schudden. Als links-progressieve student geloofde ik in een universele moraal, in de idealen van de Verlichting, in vooruitgang, in de maakbaarheid en verbeterbaarheid van de samenleving, in altruïsme, in maatschappelijk engagement… Bij nadere lezing van Nietzsche bleken al die idealen in hoofdzaak uitingen van een zwakkere en decadente Wille zur Macht, van ressentiment.

Overtuigend ontmaskert Nietzsche de (bestaande) moraal als een list : het gaat enkel om strategieën en belangen, waarvan men zich vaak niet eens bewust is. Dus weg ermee!

De bodem van waarden en normen onder m’n voeten zakte weg en ik viel in één groot gat.

Maar Nietzsche is geenszins een nihilist. Hij pleit voor een omkering van de waarden. Hij pleit voor een sterke, levensbeamende machtswil, die volop ja zegt tegen het leven an sich met zijn chaos, z’n vreugdes en zijn verschrikkingen, tegen alles wat op je weg komt. Voortdurend plaatst hij dit tegenover de machtswil van de ‘zwakke naturen’, eigen aan religies en politieke ideologieën, die het leven in wezen ontkennen.

Wat mij dan het meeste aanspreekt in Nietzsche, vraagt Mia langs haar neus weg?

Samen met de idee dat elke ‘waarheid’ perspektivistisch is en dus vertekend en vervormd , is het precies dat aspekt van radicale levensbeaming, het ‘amor fati ‘( liefde tot het lot), los van iedere waarheid of moraal, die mij het sterkst heeft beroerd.

Nietzsche is voor mij evenzeer existentieel psycholoog als filosoof. Niet toevallig was de titel van m’n laatste reeks schilderijen “Alle Lust will Ewigkeit” ,een referentie naar Nietzsche.

Callosa, dinsdag 18 april

Vroeg opgestaan om Mia naar de luchthaven van Alicante te brengen.

Vannamiddag een mooi gedicht herlezen in de bundel Zeezucht van Hugo Claus, voor mij samen met Leonard Nolens nog altijd een van de groten in onze Vlaamse poëziewereld :

Kooi

De wereld een kooi
De aarde kraakt

Is dit de tijd van enkelingen
door kind noch kraai
vermenigvuldigd?

De lucht bespat met meeuwen
Hun gladde veren
Hun glimmende dooi

Het tederste lawaai
in de kamer is jouw hartslag

Dat tederste lawaai zal ik een paar weken moeten missen nu.
Gelukkig heeft de stilte z’n positieve kanten.
Telkens ik in een luchthaven kom ben ik er verwonderd over hoe ze, waar ook ter wereld, quasi copieën zijn van elkaar. Veel drukte, structuur, efficiëntie en een eerder cleane, anonieme sfeer. Uniformiteit ook, ondanks het feit dat je er mensen van alle nationaliteiten ziet.

Niettegenstaande de verregaande parallellen ontbreekt mij dat gevoel totaal in een treinstation. Integendeel zelfs, treinstations hebben vaak iets gezelligs. Vergelijk maar eens het stationsbuffet van pakweg Gent of Brussel-Centraal met een buffet in de luchthaven. Een hemelsbreed verschil.

Nee, een luchthaven ervaar ik eerder als een moderne manifestatie van de steeds toenoemende globalisering

Al heb ik sympathie voor de andersglobalisten, ik ben niet wat je noemt een anti-globalist. De maatschappelijke evolutie is wat ze is, heb ik ondertussen geleerd. Alles verandert en blijft voortdurend hetzelfde. Sommige dingen kun je en hoef je niet tegen te houden, net zoals je de stroom van een rivier niet kunt tegenhouden. Je kunt er wel eventueel de richting van bijsturen.

Toch blijft die schrik mij achtervolgen dat onze hele wereld een grote luchthaven wordt, waarin diversiteit en dus ‘onzuiverheid’ steeds zeldzamer worden.

Bij het verlaten van de luchthaven check ik even of ze geen Vlaamse krant in huis hebben.

De gemiddelde , nederlandstalige Costa Blancatoerist is overduidelijk geen de Morgen- of de Standaardlezer. Wel wordt mijn aandacht getrokken door de schreeuwerige kleuren en dito titels op de voorpagina van het Laatste Nieuws. “Verhofstadt eist keiharde aanpak”, “Jongetje verstikt door zin stiefvader”, “Kust tevreden over het paasweekend”, “Geen genade voor moordenaar Joe van Holsbeek” enz… Ik voel de ergernis fysiek. Neem het editoriaal van Luc van der Kelen weg en wat overblijft is een krant vol platheid,populisme en spektakelnieuws, handig inspelend op de onderbuikgevoelens van z’n lezers. Een krant op maat van figuren als Jean Marie Dedecker in zijn ‘beste’ momenten. De afstand tussen rechts en extreem-rechts wordt er bijzonder klein door.

Vraag:
Amor fati betekent alles wat op m’n weg komt verwelkomen. Waar ligt het verschil tussen bevestiging en berusting als Nietzsche het over amor fati heeft?

Callosa, woensdag 19 april

Door straatlawaai vroeg wakker. Ik steek het licht aan, werp een vluchtige blik op m’n uurwerk maar vind het te vroeg om op te staan.

Mijn linkeroog dichtknijpend kijk ik met m’n rechteroog naar het licht dat op m’n neusbrug en m’n neusvleugel valt. Het is alsof ik naar een onscherp maanlandschap kijk. Als ik vervolgens m’n neusvleugel ritmisch op en neer beweeg zie ik een kloppend hart…

Daar zo liggend realiseer ik mij dat we nooit de voorkant van ons gezicht kunnen waarnemen -voor waar aannemen-, tenzij op de wijze dat Narcissus dat deed via mediatie van een spiegel of een wateroppervlak. Een spiegelbeeld, hoe minimaal ook, vervormt altijd, is nooit het werkelijke beeld. Wat geldt voor ons gezicht, het uiterlijke zelf, geldt dit niet des te meer voor ons innerlijke zelf of wat daar moet voor doorgaan? Ook om onszelf te zien, of fragmenten daarvan, hebben we spiegels nodig en wat anders kan dat zijn dan een niet-ik, de ander, vreemd aan mij en toch vertrouwd : een partner, een goeie vriend, een collega? Maar ook op die waarneming zit altijd ruis.

Iets zien betekent per definitie ook iets niet zien. Elk zien is vanuit een specifiek perspectief, met de vertekeningen en vervormingen die kenmerkend zijn voor ieder perspectivisme.

Ik sta op. Voor ik een douche neem kijk ik in de spiegel. Ik kijk mezelf in de ogen. Ik kijk in de spiegel naar de spiegel van m’n ziel. Ik zie vooral slaperigheid, van die ziel zie ik niet veel.

Ik heb afgesproken met twee vrijwillige medewerksters van de Fundacion die even m’n atelier komen bezoeken. We gaan op de koffie bij Jean-Marie en Jos. Boeiend gesprek. Ik heb een enorm respect voor het artistieke idealisme van de familie Knecht-Drenth en de inzet van deze vrijwilligsters, die mijn low budgetverblijf hier in Callosa mogelijk maken. Dat ook de Vlaamse Gemeenschap mij hierin steunt vergroot nog mijn erkentelijkheidsgevoel.

Het ritueel van een dagboek schrijven is natuurlijk een vorm van zelfspraak, een innerlijke monoloog. Doordat ze taal krijgen worden herinneringen, ervaringen, gedachten,gevoelens er heviger door. Ze krijgen een platform.

In zoverre je het meedeelt aan de buitenwereld, is het evenzeer een tweespraak, een vorm van communicatie met bv je vrienden en je omgeving. Terwijl je schrijft, kijkt op de achtergrond de lezer over je schouder mee.

Bij mij gebeurt het in vlagen. Soms maanden niet en dan dagelijks. Niets moet. Het hangt af van wat mij toevalt op mijn pad. Als ik op reis ben, in het bijzonder als ik alleen reis, doe ik het steeds. Op reis zijn de indrukken die op mij afkomen veelvuldiger, of beter, ik maak er meer mentale ruimte voor, ik ben ontvankelijker. Als ik de dagboeknotities van mijn driemaandelijkse reis door Azië, een paar jaar terug, herlees, komt er een film naar boven met beelden en betekenisvolle anecdotes die anders allang in de vergeetput van de tijd waren geraakt. Het verleden, meer bepaald m’n beleving ervan, wordt er een beetje minder voorbij door.

Zoals schilderen en tekenen is schrijven een van de vele manieren waarover een mens beschikt om wat ‘greep’ te krijgen op de werkelijkheid, op de wereld en hoe hij zich daarin beweegt. Als zodanig heeft het vaak iets bezwerends ook. Was het trouwens dat niet wat ook de eerste grotschilders lang geleden al beoogden?

Callosa, donderdag, 20 april

Al vier dagen ontbijt en lunch ik op water en brood. Geen koffie of thee omdat het niet compatibel is met homeopathie. Ik heb de laatste dagen weer last van m’n sinussen. Ongeveer eenmaal per jaar overkomt het mij. Hydrastis 4CH, een homeopathisch middel, zorgt ervoor dat het vrij vlug verdwijnt. Bij mij werkt het dus, homeopathie, alle wetenschappelijke scepsis en tegenargumenten ten spijt. Tot placebo-effect is dit niet te herleiden en het blijft mij als fenomeen verwonderen. Het is niet omdat iets werkt dat het ook ‘waar’ is hoor ik prof Dedijn in de aula nog declameren, maar deze theoretische bekommernis kan niet op tegen het practische resultaat : sinussen die zich terug openen en een kop waar alles weer kan stromen.

Of zitten er misschien toch teveel muizenissen in deze onrustige geest? Misschien moet ik m’n geest wat meer leegmaken, zoals boeddhisten beweren of moet ik hem af en toe een kuisbeurt geven, zoals m’n moeder zou gezegd hebben.

Callosa, vrijdag 21 april

Ik ben op goeie weg. Naast de dagelijkse yoga-zonnegroet, toch een bescheiden vorm van meditatie, die ik hier met plezier terug beoefen, ben ik sinds kort weer beginnen tekenen.

Tekenen is voor mij, meer dan schilderen, zo’n ‘kuisbeurt’, een vorm van rituele reiniging. Althans, zo heb ik dat sterk ervaren de laatste dagen. UIt sommige van die tekeningen kunnen natuurlijk wel schilderijen voortvloeien, maar het zijn zeker niet in eerste instanties voorstudies of iets dergelijks. Het zijn eerder schetsen, krabbels, die opborrelen vanuit het onbewuste of impressies, beelden die ergens vooraan in het geheugen zijn blijven hangen en een onmiddellijke, bijna naieve vertaling op papier krijgen. Doel is niet zozeer het resultaat, maar het proces op zich. Tekenen als een soort artistieke vrijplaats dus.

Een zeker gevoel van zwaarte is mij niet vreemd, maar vandaag is alles vederlicht!

Zalig vind ik het om mij over te geven aan de stroom van lijnen, ritmes, beelden, die al tekenend hun weg vinden op het papier.

Vroeger had tekenen alles te maken met aandachtig waarnemen en nauwkeurig weergeven. Ook ik heb destijds aan de Leuvense tekenacademie geleerd oog en hand vloeiend op elkaar af te stemmen. Als ik daarentegen nu naar potlood, waterverf en/of inkt grijp gaat het niet om het weergeven van een uitgewerkt concept, noch van iets buiten mezelf. Nee, het werkt omgekeerd, het begint van binnenin : een gewaarwording, een vaag gevoel, een stemming, een embryonale gedachte, die ik buiten mezelf plaats en vrij ‘direct’ vorm tracht te geven. Meestal ontstaan er meerdere tekeningen na elkaar,waarbij de ene de andere oproept.

Onderwerpen in de strikte zin van het woord zijn er niet hoewel bepaalde motieven repititief terugkomen. De metaforische betekenis van de beelden laat ik volledig over aan de eventuele toeschouwer.

Het mooie ervan is dat de grenzen tussen toeval en intentie voortdurend verschuiven en vervagen. Het dwangmatige, het obsessieve in mij, en vermoedelijk in elke kunstenaar, kan erdoor nog meer aan zijn trekken komen.

Het is een tijdje geleden dat ik dat autonome tekenen nog heb beoefend. Ik ben verrast door de transformerende kracht die ik er in ontdek en heel benieuwd naar meer van dat.

Is het de onze onvolkomendheid of de onmogelijkheid van communicatie die de expressiedrang soms zo hevig kan maken?

Kijk naar de gevangene in zijn cel. Geef hem pen en papier en hij zal de beslotenheid van zijn vier muren proberen te doorbreken door te schrijven of beelden te maken. De gedachten zijn vrij, jawel, vrijheid is een produkt van de geest, maar dat produkt heeft een vorm of verpakking nodig !

Het tekenen heeft veel weg van een droomtoestand, maar dan één waarbij je je bewust bent van het feit dat je droomt. Je gaat aan je tekentafel zitten en je weet inderdaad niet waar je gedachten je heen voeren. En toch is het geen variante op de beruchte “ecriture automatique”. Ergens zit daar ook iemand anders, een soort innerlijke controleur, die het allemaal een beetje in de gaten houdt. Er bestaat zoiets als een beeldende logica of toch iets in die zin. Om zo’n tekening te maken of te lezen moet je de gewone logica uitschakelen, niet alleen die van Descartes, maar ook die van een André Breton bv, die op zijn beurt het irratonele tot iets doctrinairs maakt !

Callosa, zaterdag 22 april

De nieuwe mens zal viraal zijn of niet zijn . Het is één van de motto’s op de zwarte bladzijden midden het nieuwe boek van Peter Verhelst. Het boek heet “Zwerm”, heeft als ondertitel ‘de geschiedenis van de wereld en het werkt ook als een virus naar de lezer toe.

De figuur Peter Verhelst intrigeert mij om meerdere redenen. Ik ken hem indirect via een vriend, die samen met hem les gaf aan ‘de bakkers en slagers’ in Brugge. Bovendien ben ik zowat 25 jaar geleden, toen ik mij nog aan gedichten waagde, samen met hem opgenomen in een poëziebloemlezing van de Vlaamse Club Brussel. Toen al was duidelijk dat hij zich onderscheidde van de rest van het gezelschap. En een paar maanden terug heb ik de man meegemaakt tijdens een interview rond z’n nieuwe boek in Boekhandel Dereyghere.

De reacties van de kritici zijn heel gemengd, en gemakkelijk leesbaar ziet deze kanjer van 666 bladzijden er niet onmiddellijk uit.

“Het is een roman die via Europa, Israel, Palestina en New York in de tijd terugkeert naar de oerknal zelf, naar het ontstaan van de eerste droom “, zo staat het op de achterflap van het boek. Het hele boek is een pleidooi voor onzuiverheid en verscheidenheid, voor continue besmetting, ingaand tegen de heersende politieke trend die alleen maar een zuivere maatschappij wil, wetende dat dit nooit meer kan. Volgens Verhelst willen we blijven geloven in ‘het sprookje van het fort Europa, net zoals we blijven geloven in het onaantastbare individu of het kiemvrije lichaam’.

Ondertussen heb ik een veertigtal pagina’s in het boek gelezen en het lijkt aan de winnende hand : het palmt mij in.Verhelst schrijft zeer filmisch en roept nogal apocalyptisch aandoende beelden op. Het verhaal is niet lineair, eerder van de orde van de droom of de nachtmerrie, er spelen diverse verhaallijnen door elkaar. Ik moet vaak denken aan de film ‘Mulholland drive’ van David Lynch als ik dit boek lees. Dezelfde plasticiteit, dezelfde onheilspellendheid, dezelfde raadselachtigheid.

maandag 24 april

Ik luister steeds minder naar muziek terwijl ik hier in aan het schilderen ben. Hangt dit samen met het feit dat ik als schilder vooral ben geïnteresseerd in de stilte voor de storm in plaats van die stilte na de storm ? Een bekend Vlaams schilder beweert dat beelden, die geluid of muziek oproepen, hem niet interesseren. Ik geloof dat ik hem beter begrijp nu.

Callosa, vrijdag 28 april

Een kunstcriticus schreef ooit over het werk van Toorop iets in de zin van : ” er steekt heelwat harmonie in, maar daaronder gromt het.” Het is een krachtige manier om te verwoorden wat mij bezighoud als schilder.

Narbonne, 30 april

Een schrijver op de radio : melancholie moet je beschouwen als een mooi instrument dat je als kunstenaar ter beschikking staat, als een cello bv. Maar je moet er niet in zwelgen. Klopt. Het bijzondere eraan is dat het gaat om een onbestemd gevoel dat je naar believen kunt oproepen, in tegenstelling tot angst die je overvalt en waar je weinig of niets aan te zeggen hebt.

Parijs, 1 mei

Vandaag is het 1 mei. Overal in de wereld wordt dit gevierd, zo niet in de Verenigde Staten.

Deze keer geen autosnelweg. Ik neem de alternatieve route Narbonne-Nïmes-Millau.

Het heerlijke mediterrane ochtendlicht, het verlaten landschap, de dorpen die ontwaken, de standjes her en der met meiklokjes en rozen voor de optochten, het gevoelige chanson “une bouquette de violettes” op een Franse radiozender, de gedachte aan het straks thuiskomen bij iemand die naar je verlangt, het schatkistje met plannen in mijn hoofd…, stemmen mij euforisch. Het is een gevoel dat ik bij de lurven wil vatten omdat het zo vaak ongemerkt verdwijnt, als een dief in de nacht.

Tussen Bézier en Millau wordt m’n blik herhaaldelijk getrokken naar de immense koolzaadbloemvelden, die het landschap kleuren. Hun felgele energie voelt weldadig aan. Als schilder vind ik geel een delicate kleur. Ik hou er niet van, tenzij in zijn variant van oker. Geel heeft vaak iets opdringering, arrogant, narcistisch, zoiets van : zie eens hoe belangrijk ik ben. Hier in de weidsheid van het Zuidfranse landschap verliest het z’n dominantie. Het straalt kracht en vriendelijkheid uit.

In het wegrestaurant zitten schuin voor mij een vrouw en haar dochter. De vrouw draagt een mooie, sobere hoofddoek met een zonnebril er bovenop. Ze heeft enorm transparante ogen onder haar donkere wenkbrauwen. Terwijl ik naar haar kijk, vangt ze m’n blik en glimlachend wijst ze naar het digitale toestel naast haar. Ik maak twee foto’s : één voor hen met het digitale apparaat en één voor mezelf met het fototoestel van mijn verbeelding. Ze stralen terwijl ze gracias mompelen. Mensen kunnen mooi zijn.

Waarom zijn alle caravans, die ik passeer wit? Is de vraag waarom leef ik van dezelfde orde als de vraag waarom alle caravans wit zijn?

Johan Clarysse

en twee atelierfoto’s.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *